De toekomst van ons vlees

Christina Agapakis


Natuur groeit. Dit gebeurt door zelfregulerende en zelfhelende cellen, die in ons lichaam groeien, en ook in laboratoria. Een afzonderlijke stamcel kan in principe ongelimiteerd blijven groeien, totdat de voeding of ruimte op is.

Zolang we ons kunnen herinneren telen we groenten en houden we vee voor ons voedsel. Onze productiemethoden zijn steeds meer gaan drijven op het motto groot-groter-grootst, zonder echt rekening te houden met de enorme hoeveelheden energie, water en grond die ons kapitalistisch systeem eigenlijk kost.

Het is dus zeer de vraag hoe lang we dit vol kunnen houden, helemaal met oog op de groeiende wereldbevolking. We worden steeds vaker geconfronteerd met de problemen die onze vleesproductie met zich meebrengen: uit mest komen broeikasgassen vrij, de intensieve veehouderij scoort slecht op dierenwelzijn, levert gevaarlijke situaties op voor werknemers en vormt bovendien een risico voor de volksgezondheid door het op grote schaal toepassen van antibiotica. De reden waarom we met z’n allen nog steeds een hamburger eten is omdat de bovengenoemde effecten niet doorberekend worden in de prijs van de hamburger.

Kweekvlees wordt gepresenteerd als een alternatief voor de traditionele veehouderij. Als we in vitro technologie inzetten kunnen we afscheid nemen van de industriële, stinkende slachthuizen en daarvoor in de plaats krijgen we schone laboratoria waarin cellen zich ongestoord delen en vermenigvuldigen. De voeding voor de cellen kweken we in grote algenvijvers, die de plek zullen innemen van de huidige stroken intensief geteelde gewassen. Waar we nu kampen met boerenbedrijven, boeren en koeien met hun mankementen, krijgen we met kweekvlees steriele laboratoria en wetenschappers in witte jassen.

Wetenschappers zijn in staat vlees te kweken door een groep cellen te voeden met nutriënten. Hier komt geen dier aan te pas. Voorstanders van deze technologie mogen wijzen op de bezwaren van ver-vuilende boerenbedrijven, maar ook aan kweekvlees kleven bezwaren. Dieren zijn weliswaar niet meer nodig, maar je zit nog steeds vast aan de fabrieksmatige manier van produceren.

Natuurkundige en schrijfster Ursula Franklin bespreekt twee verschillende typen productie in haar manifest over de sociale effecten van technologie, ‘The Real World of Technology’. Franklin neemt de natuur als metafoor voor het ‘groeimodel’, waarin groei afhankelijk is van de beschikbare grondstoffen. Ons huidige ‘productiemodel’ is daarentegen meer gericht op beheersing dan op groei. In het productiemodel wil men zoveel mogelijk produceren tegen een zo laag mogelijke prijs, en daarbij wordt niet gelet op de effecten op milieu, gezondheid en werkomgeving. De intensieve vee- en tuinbouwbedrijven zijn een goed voorbeeld van het productiemodel. Kweekvlees neemt de intensieve productie niet op de schop, integendeel, het gaat nog een stap verder.

Volgens vooraanstaand weefselonderzoeker Mark Post kan kweekvlees een aantal belangrijke problemen oplossen. Koeien en varkens zijn namelijk niet gebouwd om efficiënt plantaardige proteïne om te zetten in dierlijke. Slechts 15% van de voedingswaarde die we aan vee geven wordt gebruikt voor het vlees dat we eten.

Bij het kweken van vlees zal de efficiëntie veel hoger zijn omdat we alle factoren kunnen beïnvloeden. Over welke factoren hebben we het hier? Een biefstuk is het resultaat van de volgende onderdelen: botten, kraakbeen, pezen, vet, spieren en bloedvaten die allemaal in een complex systeem van celgroei in het dier groeien. De spijsvertering stimuleert de celgroei en de bloedsomloop zorgt voor de aanvoer van nutriënten en de afvoer van afval. De huid en het immuunsysteem van het dier beschermen het vlees tegen infecties en het skelet draagt de spieren en bepaalt de grootte en structuur van het uiteindelijke biefstukje. Veebedrijven proberen al deze verschillende variabelen te beïnvloeden door groei bij het dier te forceren. Dieren worden gefokt, gevoed, volgestopt met antibiotica om na de slacht een zo rendabel mogelijk stukje vlees van het dier te kunnen halen. Je kan met recht zeggen dat veebedrijven zijn veranderd in fabrieken, compleet met een lopende band waarop levende wezens worden verwerkt tot kant en klare biefstukjes in een plastic verpakking.

Het idee van de lopende band wordt met kweekvlees doorgetrokken: cellen worden verwarmd, gevoed, steriel gehouden en in beweging gebracht, allemaal met de inzet van machines. Met een 3D printer wordt weefsel gemaakt. Met een door mensen bedachte technologie ontwerpen we straks ons eigen stukje vlees, brengen hem op smaak en leggen het verpakt in de supermarkt. We hoeven niet langer dieren te houden, we maken ons vlees zelf.

De bedenkers van kweekvlees verbergen echter wat allemaal achter de veelbelovende techniek schuilt. Als we cellen willen laten groeien dan hebben we niet alleen suikers, vetten, proteïnen, vitaminen en mineralen nodig, maar ook hormonen en groeimiddelen die de cellen moeten laten delen. In het huidige systeem halen we dat groeimiddel uit het serum van ongeboren kalveren na het slachten van een zwangere koe. Het feit dat kweekvlees nog altijd direct afhankelijk is van de bijproducten uit de intensieve veehouderij wordt door voorstanders van kweekvlees buiten beschouwing gelaten. We horen over het antibioticagebruik bij vee maar ook kweekcellen moeten beschermd worden met grote hoeveelheden antibiotica, willen ze overleven. We lezen over de hoge kosten van maïs die in monocultuur geteeld wordt voor veevoer, maar we lezen nergens over de geraffineerde suikers en aminozuren die kweekcellen nodig hebben, of waar ze vandaan komen. Dit is de andere kant van de medaille die vooralsnog onderbelicht blijft.

Een veel-voorkomende reactie op dergelijke kritiek is dat deze problemen vanzelf worden opgelost naarmate de techniek vordert. Maar juist de complicaties maken ons huidige productiemodel kwetsbaar en nijpende kwesties vragen steeds meer onze aandacht. Volgens Franklin gaat het productiemodel uit van een gecontroleerde productie, waarbij we zelf de voorwaarden bepalen en beïnvloeden. Als in de praktijk blijkt dat we niet alle condities onder controle hebben dan verbeteren we simpelweg onze kennis, ontwerp en organisatie en kunnen we weer verder. In dit model zal onze honger naar kostenefficiëntie en winstmarges het blijven winnen van de negatieve effecten en de zullen de laatste genegeerd worden (zoals nu in land- en tuinbouw gebeurt) of doorgeschoven worden naar de toekomst (zoals bij kweekvlees).

Voorstanders van kweekvlees — en wellicht de lezers van dit essay — denken misschien dat ik terug wil naar de natuur, technologische ontwikkelingen wil terugdraaien en de agrarische status-quo wil houden. Mijn kritiek op de specifieke technologie van kweekvlees betekent allerminst dat ik tegen alle vormen van technologie ben. Wanneer mijn kritiek op kweekvlees toch verward wordt met een ‘anti-technologie’ houding dan wordt geïmpliceerd dat kweekvlees reeds een onomkeerbaar pad is ingeslagen. Een zinnig debat over de pro’s en contra’s van kweekvlees wordt dan naar mijn mening onmogelijk gemaakt, samen met een gezonde en objectieve kijk op de toekomst.

Voedsel raakt de snijpunten van natuur, cultuur en technologie. Aan ons de taak met alle aspecten rekening te houden, maar door de complexiteit kan een probleem makkelijk aan onze aandacht ontsnappen. Helaas hebben we dé methode om de wereld te voeden nog niet uitgevonden. Als we echt naar een duurzame voedselproductie willen, dan moeten we oude en nieuwe technologieën met elkaar verbinden. Nieuwe technologie die nu nog niet bestaat, zal rekening moeten houden met de natuurlijke omgeving en gewoonten, respectvol omgaan met de bodem, afval hergebruiken en voedsel eerlijker verdelen. Als het om vlees gaat, dan moeten we dieren opnieuw een plek geven in landen tuinbouw en niet langer afzonderen en opstapelen in megastallen. Het betekent ook dat we minder vlees moeten gaan eten. Dit zal geen gemakkelijke opgave zijn en vraagt een fundamentele verandering van de manier waarop we tegen ons voedsel aankijken. Ik geloof dat landbouw wel degelijk duurzaam kan zijn en kan passen in onze natuurlijke, sociale en economische leefomgeving. Maar zolang we ons blindstaren op economisch gewin en hyper-technologie zal het ons niet lukken het productiemodel te ontgroeien.