Dierenbevrijding?

Essay door Cor van der Weele en Clemens Driessen

Misschien wel de meest bemoedigende belofte van kweekvlees is dat het goed is voor dieren. Je hebt weliswaar dierencellen nodig, maar slechts een kleine hoeveelheid, en als we algen kunnen gebruiken als voeding voor de cellen, dan hoeven helemaal geen dieren te lijden voor de productie van kweekvlees. In 2008 bood de dierenrechtenorganisatie PETA (People for the Ethical Treatment of Animals) een miljoen dollar aan diegene die vóór 2012 de eerste kweekkip op de markt kon brengen. Toen de deadline onhaalbaar bleek gebruikte PETA het geld om onderzoek naar kweekvlees te ondersteunen. Naast PETA zien ook vele anderen de positieve vooruitzichten voor dieren als voornaamste reden om kweekvlees te omarmen. Ook al is de gedachte om kweekvlees daadwerkelijk te eten nog vreemd en ietwat ongemakkelijk, de belofte van dierenleedvrije vleesproductie wordt gezien als een bron van hoop.

De reden hiervoor is gemakkelijk te begrijpen. Terwijl de consumptie van vlees wereldwijd stijgt, is de morele reputatie aan het wankelen, in ieder geval in Westerse samenlevingen. De problemen die aan vlees kleven worden steeds meer bekend en besproken: dierenleed in de intensieve veehouderij, de uitstoot van broeikasgassen en het gigantische gebruik van grond, water en energie. Al deze problemen worden ook nog eens erger met de voorspelde verdubbeling van de vleesconsumptie in de wereld in de komende decennia. De meeste mensen weten wel iets van deze problemen, en voelen zich er ongemakkelijk bij, zeker als het gaat om het lot van dieren in de intensieve veehouderij. Een Deens onderzoek van ruim tien jaar geleden liet al zien dat vleeseters bijna net zo negatief over vlees waren als niet-vleeseters, voornamelijk vanwege de bio-industrie. Toch blijven de meeste mensen vlees eten. Hoe valt dat met elkaar te rijmen? Maakt het ons uiteindelijk toch allemaal niet zo veel uit? Schrijver Jonathan Safran Foer denkt dat inderdaad: “We kunnen ons niet beroepen op onwetendheid, alleen op onverschilligheid.”

Terwijl de consumptie van vleeswereldwijd stijgt, is de morele reputatie aan het wankelen

Maar er is reden om aan deze uitspraak te twijfelen. Een ongemakkelijk gevoel is een teken van
ambivalentie, en dat is niet hetzelfde als onverschilligheid. Ambivalentie wijst niet op een gebrek aan bezorgdheid, maar op dubbele gevoelens enspanning daartussen, in dit geval tussen vlees lekker vinden en bezorgdheid om dierenwelzijn. Ambivalentie is lang niet altijd zichtbaar in iemands gedrag. Een van de manieren om met het psychologische ongemak van ambivalentie om te gaan is namelijk onprettige informatie te negeren. Deze ‘strategische onwetendheid’ vindt voor een deel onbewust plaats en is een paradoxaal verschijnsel: je negeert informatie die je kan helpen meer van een situatie te weten te komen, juist omdat het je raakt. Er zijn veel aanwijzingen dat we strategische onwetendheid routinematig gebruiken in onze omgang met de ambivalenties rond vlees. “Als je vlees wilt eten, dan kan je er maar beter niet te veel van afweten”, is een veelgehoorde gedachte, of “Als ik bij iedere plofkip zou stilstaan was ik veelduurder uit in de supermarkt.” Uitgaand van hun gedrag zouje zeggen dat deze mensen onverschillig zijn, maar in feite kampen ze met ambivalentie. Strategische onwetendheid als middel om hiermee om te gaan wordt deels geholpen door de letterlijke onzichtbaarheid van de intensieve veehouderij en de onherkenbaarheid van de dierlijke oorsprong van het stukje verpakt vlees. Maar nu de schaduwkanten van vlees steeds meer onderwerp van gesprek worden, wordt het steeds lastiger om geen ongemakkelijk gevoel te hebben bij vlees.

Volgens Hopkins en Dacy is de vermeende onnatuurlijkheid van kweekvlees juist wenselijk Kweekvlees houdt zowel rekening met de aantrekkelijkheid van vlees als met het ongemak dat het oproept. In een eerste ethische beoordeling van kweekvlees zagen Hopkins en Dacey kweekvlees als de oplossing voor schuldgevoelens rond vlees eten. Interviews en workshops die wij hielden bevestigden dit: morele hoop voert de boventoon, zowel de hoop voor dieren als voor ons geweten. Zelfs mensen die aanvankelijk walgen van het idee (“ieuw!”) zien vaak ook de belofte: “Maar wacht eens even, als ik denk aan wat het voor dieren kan betekenen dan ziet het er al heel anders uit.” Dat kweekvlees wordt verwelkomd omdat het een oplossing belooft voor ambivalentie rond vlees werd ook duidelijk in de reactie van de media op Mark Post’s eerste kweekvlees hamburger. Een journalist van de Daily Telegraph schreef, “dit zou een bron van onverdeelde vreugde moeten zijn voor diegenen die, net als ik, graag een stukje vlees eten maar die zich tegelijkertijd schuldig voelen om het feit dat daarvoor een levend wezen werd gefokt en vervolgens geslacht.”

Maar kweekvlees roept zelf ook ambivalenties op. Veel mensen hebben aarzelingen bij het idee dat ons voedsel steeds technologischer, onnatuurlijker en industriëler wordt. Zal kweekvlees ons niet verder vervreemden van de natuur en van dieren? Zou het niet beter zijn als we ons gedrag veranderen? Maakt de afhankelijkheid van technologische oplossingen ons niet moreel lui? Als we werkelijk geven om de kwaliteit van onze toekomstige voedselproductie, moeten we deze vragen serieus nemen. Kweekvlees kan de belofte voor dieren bovendien alleen waarmaken als het aantrekkelijk (genoeg) is voor de consument. Met behulp van een aantal ontwerpen die getoond worden in dit boek hebben wij workshops gehouden om deze vragen te onderzoeken en te verkennen wat verschillende scenario’s over kweekvlees aantrekkelijk of onaantrekkelijk maakt. Wat kunnen we op basis hiervan zeggen over ambivalenties ten aanzien van kweekvlees? We gaan in op twee soorten reacties, ten eerste over de onnatuurlijke aard van kweekvlees en onze relatie met de natuur en ten tweede over het idee dat kweekvlees ons moreel lui zou maken.

Het idee van kweekvlees en de reacties erop kunnen worden beschouwd als een vorm van onderzoek naar wat vlees voor ons betekent

Volgens Hopkins en Dacey is “de vermeende onnatuurlijkheid” van kweekvlees juist wenselijk, gezien de problemen die de ‘natuurlijke’ manier van vleesproductie met zich meebrengt. Dat laatste geldt in ieder geval voor de intensieve veehouderij. Tijdens de workshops zagen we dat iedere keer wanneer de onnatuurlijkheid van kweekvlees ter sprake kwam, anderen reageerden met de gedachte dat onze huidige manier van vleesproductie- en verwerking ook niet bepaald natuurlijk is. In discussies over kweekvlees blijkt het vaak en veel over de nadelen van ‘gewoon’ vlees gaan. Dat betekent niet dat kweekvlees automatisch de gedroomde oplossing is. Simon Fairlie stelt in zijn boek over het fenomeen vlees dat kweekvlees ons verder zal vervreemden van de natuur en van dieren. Terwijl de biologische landbouw slow food en scharrelvlees stimuleert, beweegt kweekvlees zich in tegengestelde richting: eiwitproductie uit fabrieken en laboratoria.

Door de gesprekken rond kweekvlees wordt ‘gewoon’ vlees steeds vreemder

In reactie hierop lijkt het toch aannemelijk dat kweekvlees, ook al wordt het gemaakt in fabrieken, positief is voor onze relatie met dieren, want als kweekvlees echt de intensieve veehouderij gaat vervangen, dan hoeven de levens van de overgebleven dieren niet meer volledig in het teken te staan van de allesoverheersende vereiste van efficiëntie. Een verdere overweging is dat grote kweekvleesfabrieken niet de enige optie zijn. Uit een van de workshops kwam een scenario op tafel dat we ‘varken-in-de-achtertuin’ noemden. In dit scenario leven varkens in tuinen of in stadsboerderijen als levende donoren voor zo nu en dan wat spiercellen via een biopsie. De varkens leven als huisdier en worden gevoerd met ons voedselafval. De cellen gebruiken we voor vleesproductie in een plaatselijk fabriekje. In dit scenario is de aandacht niet zozeer gericht op het product kweekvlees, maar op de voordelen die deze technologie kan hebben voor onze relatie met dieren. Deelnemers aan de workshops vonden dit scenario bijna te mooi om waar te zijn. Dan hebben we alles, zeiden ze: vlees, een schoon geweten, lokale productie en een goede relatie tussen mensen en dieren — het tegendeel van vervreemding. Interessant genoeg was bij dit scenario ook de zorg afwezig, dat kweekvlees te technologisch of te onnatuurlijk zou zijn.

Het enthousiasme over een ‘eigen kweekvlees varken’ laat zien dat de wijze waarop vlees wordt gemaakt en de plaats van productie er toe doen bij onze waardering van kweekvlees, net als bij ‘gewoon’ vlees. De manier waarop we kweekvlees willen ontwikkelen verdient dus net zo veel aandacht als het product.

De verbeelding is cruciaal als het gaat om grote morele veranderingen.

In latere workshops was de reactie op dit scenario minder euforisch. Mensen vonden het daadwerkelijk te mooi om waar te zijn, of zelfs totaal onrealistisch. Het scenario gaat in tegen een aantal belangrijke trends in voedselproductie, zoals schaalvergroting, strenge regels voor hygiëne en de verplaatsing van productiedieren uit de stad. Stadsboerderijen werden al iets realistischer geacht dan het varken-in-de-tuin, maar zelfs dan is het de vraag of het stadsvarken-scenario de standaardvorm van kweekvleesproductie zou kunnen worden. Hamburgers of ‘magische gehaktballen’ uit fabrieken achtte men haalbaarder.

Het idee van varkens op stadsboerderijen komt ondertussen wel in de buurt van een aantal andere initiatieven. Het ‘Varkenshuis’ bijvoorbeeld was een Nederlands kunstproject waarin varkens werden gehouden op openbare plekken, waarvoor de buurt zelf verantwoordelijk was. Het doel was om mensen dichter bij het dier te brengen dat ze eten, om vervreemding van ons vlees aan het licht te brengen en tegen te gaan. Het project werd uitgevoerd in een dorp en twee steden, Rotterdam en Tilburg. Na zes tot tien maanden werden de varkens geslacht en werd hun vlees verdeeld onder de buurtbewoners. Maar dat ging niet vanzelf: in de steden liepen de emoties hoog op en werd een petitie opgesteld tegen het slachten van de varkens. Dit maakt duidelijk dat wanneer mensen hun vlees ‘kennen’ ze allesbehalve onverschillig zijn ten aanzien van het lot van dieren.

De varkenshuizen komen deels overeen met het varken-in-deachtertuintuin scenario. Beide hebben een nauwere relatie voor ogen tussen mens en dier. Maar waar varkenshuizen ons voorhouden dat we echt dieren moeten slachten om vlees te kunnen eten, is kweekvlees gericht op het bereiken van morele zuiverheid via technologie. Toch is het fascinerend om te zien hoe het traditionele boerenleven en nieuwe technologie hand in hand kunnen gaan om ons opnieuw te laten nadenken over vlees, onze relatie met dieren en onze morele identiteit als het om vlees gaat.

Nog voordat het op de markt is, laat kweekvlees ons met andere ogen naar vlees kijken; het stimuleert daardoor morele verandering. Dit boek is daar een voorbeeld van. Maar het tegengestelde wordt ook geopperd. Kweekvlees zou, in ieder geval op de korte termijn, morele verandering juist in de weg staan, vanwege de belofte dat technologie de problemen wel voor ons zal oplossen. Een Nederlandse columnist schreef dat kweekvlees geen vraagtekens zet bij onze vleesverslaving maar deze verslaving juist legitimeert. Vleesteters kunnen zich blijven volproppen met vlees, omdat ze weten dat een technologische oplossing nabij is. Oftewel, technologie maakt ons moreel lui.

Het is waar dat kweekvlees voorlopig niet meer is dan een bron van hoop. Maar verhindert het om die reden onze morele ontwikkeling? Wij denken dat die verwachting is gebaseerd op een te beperkt idee van de relatie tussen morele verandering en technologie. Technologie en moraal zijn niet per definitie tegengestelde manieren om problemen op te lossen, ze kunnen ook verweven zijn.

Om te beginnen lijkt het morele-luiheid argument te veronderstellen dat morele verandering altijd neerkomt op verandering in onze normen en waarden. In reactie daarop stelden Hopkins en Dacey erop dat er meer morele doelen bestaan dan onze eigen deugdzaamheid. Misschien helpt kweekvlees niet direct bij het zuiveren van onze ziel, maar het verminderen van dierenleed en milieuvervuiling zijn op zichzelf nobele doelen om na te streven. Met andere woorden: technologie kan worden ingezet voor morele doeleinden en kweekvlees is hiervan een goed voorbeeld. Degenen die kweekvlees afwijzen als middel voor morele verandering zijn misschien wel te optimistisch over de effecten van gedragsverandering van vleeseters, want ondanks het belang van een afname van vleesconsumptie wijst de mondiale trend in een heel andere richting.

Daarnaast kan technologie, of zelfs alleen al het idee van een technologie als kweekvlees, onze morele waarden wel degelijk beïnvloeden. Kweekvlees zal niet onmiddellijk onze vleesconsumptie veranderen, maar het activeert de bestaande ambivalentie ten aanzien van vlees. Daardoor verandert langzaam maar zeker het morele landschap waarin wij onze beslissingen nemen. Het idee van kweekvlees en de reacties erop kunnen worden beschouwd als een vorm van onderzoek naar wat vlees voor ons betekent. Het is misschien geen toeval dat kweekvleesonderzoek in Nederland is begonnen, een land waar kroketten, frikandellen, hamburgers en vormeloze kipfilets een belangrijke plek in de eetcultuur innemen. Tijdens onze workshops vroegen alleen oudere mensen of het mogelijk zou zijn om specifieke delen, zoals een rib eye of entrecote, te maken — de jongere generatie lijkt tevreden te zijn met hamburgers. Maar dwars door zulke leeftijdsverschillen wordt ‘gewoon’ vlees door de gesprekken rond kweekvlees steeds vreemder. Zoals een journalist schreef in zijn reactie op de eerste kweekvlees hambuger in The Times van augustus 2013: “Hoe absurd is de gedachte dat al ons vlees straks wordt geproduceerd via een weefselkweek proces? Eigenlijk niet absurder dan het idee dat we ons vlees blijven produceren zoals we het nu doen.”

Het varken-in-de-tuin scenario laat zien dat veranderingsprocessen plaatsvinden in een wisselwerking met andere ontwikkelingen: oude tradities en nieuwe technologie kunnen verbindingen aangaan in de verdergaande discussie over vlees . Die nieuwe verbindingen liggen op de grensvlakken van wetenschap, kunst en vormgeving, en verbeelding vormt daarbij een cruciaal ingrediënt.

Volgens de Amerikaanse filosoof John Dewey is verbeelding cruciaal als het gaat om grote morele veranderingen. Wij sluiten ons daarbij aan en leiden eruit af dat we de verbeelding hard nodig hebben in het denken rond vlees en onze relatie met dieren. Wijdverbreide deprimerende praktijken, die enorme aantallen dieren en ook veel mensen ongelukkig maken, blijken moeilijk te veranderen. Peter Singer, auteur van Animal Liberation, het boek dat zo’n grote rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van dierethiek, verwacht veel van kweekvlees. Zal kweekvlees inderdaad de bevrijding van dieren betekenen? Zal het ervoor zorgen dat we over 50 jaar terugkijken en ons afvragen hoe mensen ooit intensieve veehouderij konden accepteren? Op dit moment is het nog onzeker wat kweekvlees gaat betekenen, en hoewel er geen recept bestaat voor morele verandering zou dit kookboek wel eens een goede manier kunnen zijn om te proeven van de toekomst van vlees.